HEYMANS Joachim - Sdt - Stamnummer 0927

1e Compagnie - 3de Peloton

 

Soldaat Joachim HEYMANS
1e Compagnie - 3de Peloton
Stamnummer : 0927 

 

Van “Crab” tot “Engelandvaarder”

Toen op 10 mei 1940,  Nazi-Duitsland ons land binnenviel kregen alle mannen tussen 16 en 35 jaar oud,  die niet in het leger waren,  van de toenmalige regering,  het bevel,  zich ten spoedigste en met alle middelen naar Roeselare te begeven,  naar het aanvullings- en opleidingsdepot der divisie.  Wij waren van dan af :  DE CRAB!

De CRAB?  Voluit geschreven :  Centre de Recrutement de l’Armée Belge.  Blijkbaar was er in die tijd geen Nederlandse benaming te vinden.  Pour les Flamands la même chose.  Wij moesten ons voorzien van eten voor die dag.  Nadien zou het leger wel voor ons zorgen.  Dus afscheid genomen met wat boterhammen en een paar frankskes op zak,  vol goede moed naar het station in Hamme waar we echter in de cafekes bleven plakken en ’s avonds terug thuis kwamen.  ’s Anderdaags kregen we de gendarmen aan de deur en we zijn toen direct vertrokken richting Roeselare.


Mei 1940 – “Crabs” in Roeselare

Laat in de avond kwamen we op onze bestemming aan.  We werden daar opgewacht door piepjonge reserve-luitenantjes die met ons naar een verlaten fabriek trokken.  We kregen ’s morgens een stuk brood met slechte koffie en we hebben ook ooit eens een kom soep gekregen.  Voor de rest,  vergeet het maar!  Bange uren hebben we daar doorgebracht. In Roeselare waren duizenden vluchtelingen samengestroomd,  het was daar een pure chaos.
De toestand werd onhoudbaar.  De marteling begon toen we op een trein gestopt werden die ons naar Frankrijk zou brengen.  Militaire treinen hadden natuurlijk de absolute voorrang.  We stonden soms uren op een zijspoor.  Een paar keer kregen we steenharde soldatenkoeken toegeworpen.  Ja,  het leger zorgde goed voor ons!  En plots werd het station waar we stil stonden,  zwaar gebombardeerd door de Luftwaffe.  Toen het bombardement voorbij was kwam de rest van de troep weer samen.  We waren met niet veel meer!  Daar deelde één van onze begeleiders ons mede,  dat we voortaan ons eigen plan moesten trekken.  Daar stonden we nu,  de meesten onder ons nog snotneuzen,  want niet vergeten,  de jeugd van toen wist nog niet veel van het leven,  opgevoed als wij waren,  verlaten van iedereen,  ook van diegenen die het bevel gegeven hadden tot deze zinloze vlucht.  Anders was het gesteld met de heren die in het zuiden van Frankrijk op een luxeboot de kat uit de boom zaten te kijken en de krijgskansen zaten te berekenen.  Zij waren in elk geval veel vroeger in Londen dan wij!

Maar we trokken ons plan!  Met vieren gingen wij op stap,  te midden van duizenden vluchtelingen,  soldaten en burgers,  gebombardeerd,  gemitrailleerd,  hitte,  honger,  dorst,  schooiend en stelend om aan wat eten en drinken te geraken,  uitgescholden door vele Fransen voor verraders en deserteurs.  Onze kilometerslange vreselijke tocht eindigde in het pas gebombardeerde,  brandende Calais. 


 

 

 

 

 

 

Daar lagen in een dok nog 2 schepen de “S.S. Canterbury” slaagden we erin een plaatsje te bemachtigen.  En weg waren wij.  Nog een luchtaanval op zee,  die benedendeks geen schade aanrichtte en ’s avonds 23 mei legden we aan in Dover.  We wisten nu al wat het was,  oorlog!  Die andere boot hebben we nooit meer gezien.


 S.S. Canterbury in 1940


We werden naar een doorgangskamp gebracht in Londen waar we ondervraagd,  ontkleed en gefotografeerd werden.  Kwestie van spionage en de zogenaamde 5e colonne.

 

 

Met ons vieren werden wij als “War Refugee” opgenomen door een oud madammeken die ik moet dit zeggen,  heel goed voor ons gezorgd heeft.  Na enige tijd geraakte ik aan werk in een hotel tot de dag dat ik opgeroepen werd om mijn legerdienst te gaan vervullen,  dat was op 28 november 1940.  Ja,  onze “Regering in Ballingschap” achtte het nodig ook een legertje op te richten.  Met welk doel dat moest gebeuren,  daar hadden wij het raden naar.  Politiek is iets duister en aangezien we van politiek niet veel kaas gegeten hadden trokken we dus naar de “keuring” op de ambassade.  Al wat ik daar gehoord heb en mij altijd bijgebleven is,  dat was :  De dood met de kogel.  Geen prettig vooruitzicht dus.  Enfin,  goedgekeurd,  moesten we ons begeven naar het kleine stadje Tenby,  in zuidwest Engeland, Wales.  Daar kreeg ik stamnummer G.B. 0927.  Ik was soldaat.
Op een zekere manier waren wij blij dat we uit Londen weg waren.  De “Battle of Britain” woedde in volle hevigheid.  Dag en nacht gebombardeerd.  Daar heb ik het flegma en de discipline van de Britten leren waarderen.
Aanvankelijk betekende dat leger niet veel.  Een paar pelotons,  die een compagnie vormden met zelfs niet genoeg geweren en materiaal,  wel met een teveel aan officieren,  meestal Franstaligen. 
Maar het groeide,  van overal uit de vrije wereld kwamen ze.  Sommigen hadden nog nooit gehoord van België,  spraken zelfs onze taal niet.  Maar door het feit dat ze Belg waren, werden ze naar Engeland gestuurd.  Eind 1940 zou dit dan uitgroeien tot het eerste bataljon,  825 man sterk.  Maar het bleef groeien,  want na het mobilisatiebevel voor de Belgen in het buitenland,  kwamen jongens uit alle werelddelen zich bij ons voegen.  Zonen en soms kleinzonen van vroeger geëmigreerde Belgen,  mannen van diverse pluimage,  légionairs. 
Ik zou te lang uitweiden indien ik zou vertellen waar we overal gelegerd waren en wat we overal gedaan hebben.  Feit is dat alles niet altijd van een leien dakje liep.  Boven onze hoofden werd er in Londen een aardig stukje politiek opgevoerd.  Er was de strijd onderling tussen al die overbodige officieren,  Leopold gezinden en anti gezinden en wat gingen ze met ons aanvangen?  Zouden we dienen om in Congo te opereren of om na een eventuele bevrijding van België er de orde te handhaven of zouden we een paradeleger worden?  Zouden we hier of elders in de strijd geworpen worden?
Dat en zovele andere zaken maakte dat het moreel van de troep soms op een laag pitje stond.  Er was ook de onzekerheid van wat er zich thuis afspeelde,  wat was er van onze families gekomen,  er was het heimwee.  Vier jaar en vier maanden kunnen lang duren.  Wij dachten dat de beslissing om ons toch te laten deelnemen aan de invasie er gekomen is,  nadat onze regering ervan overtuigd raakte dat het tij op de fronten aan het keren was voor Engeland.
Eind ’42,  begin ’43 werden we in een definitieve strijdkracht gegoten.  Ongeveer 2200 man getalsterkte verdeeld over drie Gemotoriseerde Eenheden met alles erop en eraan.  Zwaar bewapend,  die elk onafhankelijk van elkaar konden opereren.
Zo kwamen we rond 1943 onder bevel van Kolonel S.B.H Piron,  door ons “De Leeuw” genoemd.
We vertrokken naar Lowestoft (Suffolk),  waar we samen met de Royal Navy belast werden met de kustverdediging.

 

We hielden talrijke manoeuvres in de streek van Thetford,  een streek die geheel ontruimd was om met scherp te kunnen schieten en we wonnen de achting van het Britse Opperbevel zodanig dat ons de eer te beurt viel opgenomen te worden in de 21e Legergroep.  Onder het opperbevel van de legendarische Luitenant-Generaal Montgomery,  de man van “El Alamain”.


 

We waren klaar!  We waren goed getraind,  zwaar bewapend en hadden vier jaar lang ons les geleerd.  Een les in twee delen : “Doden en Overleven”.  Iets anders dan deze twee woorden is geen oorlog!  Maar boven alles,  in die vier jaar waren we een team geworden,  waren we geen strijdmakkers meer,  maar broeders.  We kenden elkaar van binnen en van buiten.  We hielpen elkaar,  troostten elkaar.  Ons aanvalspeloton was als een nest kuikens met als klokhen,  onze doorbrave en moedige luitenant Louis De Block.

 


Lt. De Block Louis werd gewond in Normandië op 16 augustus 1944.


En toen kwam D-Day – 6 juni 1944.  We zagen de Engelsen afvaren naar Normandië,  maar wij waren er niet bij!  Bij velen was de ontgoocheling groot.  Ze moesten ons aan het verstand brengen dat we geen stoottroepen waren,  dat we niet geschikt waren voor die eerste grote schok.  Zouden we dan toch een paradeleger worden?  Wil men de Belgische Strijdkrachten dan toch zo ongeschonden mogelijk in Brussel krijgen?  Waarom?  Na de laatste keiharde en realistische manoeuvres waren we dan toch klaar om mee te vechten voor de bevrijding van ons land.
En eindelijk kwam het bevel om ons in te schepen op weg naar Normandië.  Dat bevel kwam op 29 juli 1944.
Op 3 en 4 augustus is alles op 5 “Liberty Ships” geladen inbegrepen een 500-tal voertuigen.  En in konvooi waren we weg richting Frankrijk.  Het was een kalme overtocht,  geen U-boten,  geen Luftwaffe te bespeuren.


We werden aan land gezet aan de kunstmatige haven van Arromanches en werden direct onder het bevel geplaatst van de 6th Airborne Division onder Generaal Richard Gale in een sector ten oosten van de rivier de Orne.  We werden meteen goed onthaald door de Duitsers met hevig mortiervuur.  Daar vielen de eerste gewonden.  En daar ook werd ons peloton onthoofd.  Onze goede Luitenant Lowieken werd zwaar gewond afgevoerd.  Zijn been afgeschoten,  dat was onze eerste zware schok die we te verwerken kregen.  We bezetten daar afgezonderde voorposten,  dienende als basis voor drukke verkenningsactiviteiten,  hetgeen de Duitsers van hun kant ook deden.  Op 17 augustus kwam het bevel om op te rukken en van dan af was er geen houden meer aan.  We veroverden Franceville via Merville en de sterk verdedigde Moulin du Buisson,  die stormenderhand werd ingenomen. 

Om beurten werden Cabourg,  Auberville,  Villers-sur-Mer, 
Deauville,  Trouville,  Honfleur en sommige andere lokaliteiten veroverd.  De bevrijding van de prestigieuze badplaats Deauville door de Belgen,  had in Engeland een enorme weerklank en de Britse kranten blokletterden ’s anderendaags : “Belgians Captured Deauville!”.  Sommige plaatsen vielen zonder veel moeite in onze handen,  voor de andere moest bitter en hard gevochten worden.
We stonden gewoonlijk oog in oog met sterke Duitse achterhoedes,  geharde mannen,  die al 4 à 5 jaar front achter zich hadden en het klappen van de zweep beter kenden dan wij.  Zij vochten tot de laatste man om hun vluchtende legers de kans te geven zich naar het noorden terug te trekken.  Deze moest men letterlijk uitbranden.
In Honfleur lagen we 8 km vooruit op de rest van de Divisie.  Op 26 augustus namen we opnieuw de spits en na 4 dagen gevechten en achtervolgingen rukten we Pont-Audemer binnen.  Hier werden we gehergroepeerd en verlieten we tot groot spijt van Generaal Gale de 6th Airborne om onder het bevel te komen van de 49ste Divisie.  Hier ook hadden we even de tijd om aan onze gesneuvelde of zwaargewonde broeders te denken.  Jongens die nooit hun beminden zouden weerzien!
Onze eerste opdracht van de 49ste was : de Seinebochten zuiveren,  de Seine over te steken op 31 augustus,  een hachelijk avontuur op vlotten en veerponten dat al bij al 24 uur in beslag nam.  Eens de andere oever bereikt,  hergroeperen en oprukken richting Le Havre.  Die haven was van levensbelang voor de geallieerden.  Wij zouden de spits afbijten bij de verovering ervan.  Ondertussen,  terwijl wij de Normandische kust zuiverden,  waren de geallieerde legers reeds bijna aan de grenzen van ons land.

31 augustus 1944 – oversteek van de Seine.

Op de avond van 2 september moest Kolonel Piron zich naar het Hoofdkwartier van het 30ste Britse Korps begeven om zijn bevelen te ontvangen.  Daar deelde de Commandant van dat korps hem heel flegmatiek mee,  dat het zijn bedoeling was morgenavond nog als het kon,  Manneken Pis en alle Ketjens te bevrijden!  Onze tanks zullen de weg openen en U volgt om alle weerstand te vernietigen.
Geen Le Havre dus.  Een droom ging werkelijkheid worden.  Smerig,  vuil en moe reden we dag en nacht bedelend bij andere korpsen om benzine.  En op 3 september,  om 16u36 precies trokken we de Belgische grens over te Rongy.  Na bijna 4 jaar en 4 maanden waren we op weg naar huis!


 

Rongy 3 september 1944 – 16u36

De bevolking in Frankrijk had ons op de handen gedragen.  Denk eens aan :  bevrijd door Belgen!  Door mannen die vier jaar tevoren uitgescholden werden en aan wie men toen een dronk water weigerde!  Maar wat volgde vanaf de grens zou aan het waanzinnige lijken.  Met de “Welsh Guards” rechts en de “Grenadier Guards” links,  toegejuicht door duizenden landgenoten arriveerden we om 22.00 u ’s avonds te Edingen.  We konden eindelijk eens uit onze stinkende kleren,  ons eens wassen,  scheren en slapen.
 Op 4 september kwam Brussel.  Om het met de woorden van Piron te zeggen “Nooit vergeet ik de ontvangst van de dol geworden Brusselse bevolking”.  Met bloemen in de armen bestormden ze ons,  omhelsden ze ons zodat we nauwelijks vooruit raakten.  Denk eens aan!  Op kop van de bevrijders waren Belgische soldaten!

 


Brussel – 4 september 1944

 

Het sprookje van Brussel duurde niet lang.  We verlieten de feestende stad richting Limburg om de strijd verder te zetten.  De Brusselaars waren daar bevoordeeld.  Zij zagen toen hun familie weder na die jarenlange scheiding.  Ik moest wachten.
Op 11 september gingen we terug in lijn met de 8ste Armoured Brigade en nog diezelfde avond hadden we Heppen en Leopoldsburg in handen.  In Leopoldsburg bevrijdde de 1e Gemotoriseerde Eenheid een kamp met 900 politieke gevangenen.
Op 17 september begon de opmars naar Holland.  Peer en Bree werden ingenomen.  We hadden geduchte tegenstanders tegenover ons,  de valscherm regimenten Grasmehl en Hardegg en ook Kreta veteranen.  We hielden daar een front van 15 km.  In feite veel te groot voor ons getalsterkte!
Op 23 september stoot een patrouille door tot in Maaseik. 
Op 25 september kwam het bevel op te rukken naar het Wessemkanaal.  Diezelfde dag bezetten we Maaseik,  Ophoven,  Neeritter en Thorn.  Maar nu kwamen we in een moeilijke situatie terecht.  We vormden de schakel tussen Britse en Amerikaanse legers en moesten met weinig troepen een veel te groot front houden.
Op 29 september kwamen we onder het bevel van het 19de Amerikaanse Korps en kregen we een detachement Shermantanks,  destroyertanks en lichte pantserwagens toegevoegd.
Op 30 september,  de aanval tegen Santfort.  Dat valt in handen van de 1e Gemotoriseerde Eenheid.  En toen leek er een stellingenoorlog te heersen,  alles zat muurvast. 



Zowel Britten als Amerikanen waren vastgelopen voor de grote rivieren in Nederland en moesten wachten op verse troepen,  op proviand en benzine.  Het was blijkbaar allemaal te snel gegaan!  De 1e Gemotoriseerde Eenheid waartoe ik behoorde lag toen in de sector Thorn.  En het is daar,  in de 3e week van september dat ik voor het eerst de toelating kreeg om eens naar “huis” te gaan.  Het is een roerend weerzien geworden met mijn familie,  met Hamme,  na zovele jaren.  Ik ben de Hammenaars van toen nog altijd dankbaar voor de ontvangst die ik toen genoot.
Aan het front was het een patrouille-oorlog geworden.  Langs weerszijden zwaar bewapende verkenners die op elkaar botsten met langs weerszijden de onvermijdelijke doden en gewonden.  We waren vuil,  moe en we waren doodop.  Het valt niet mee te leven als een dier,  rechtstaand te slapen met uw ogen open en met de dood altijd aanwezig.  Zo sleepten de dagen zich voort.
De 1e november begon er beweging te komen.  De sector werd versterkt door de hele 53ste Welsh Divisie en de 4e Gepantserde Brigade met het oog op het nakend offensief.  Doel : Roermond en Venlo.  De Belgische Brigade speelde hierin ook een hoofdrol door met een frontale aanval op het vijandelijk bruggenhoofd ten westen van Wessem de weg vrij te maken voor de Britse troepen.  Het succes van deze aanval droeg grotendeels bij tot het welslagen van het grote offensief op 12 november.
Op 14 november werden wij bedankt door het 53ste voor de steun die wij hen verleend hadden en op 17 november verliet de Brigade de sector Hunsel om op rust te gaan naar Leuven.
Op ons vaandel staat de eervolle vermelding “Normandië” en “Kanaal van Wessem”.
Zo eindigde onze eerste Hollandse veldtocht.  Wat volgde was het volledig reorganiseren van de Brigade tot Brigade “Britse stijl”.
Op 3 april 1945,  kwam het bevel terug naar het front te vertrekken.  Tijdens de tweede veldtocht van Holland werden vele dorpen toen bevrijd,  o.a. Heusden en Opheusden en wij rukten op tot de “Grebbenlinie”.
Op 26 april kwam het bevel om elke offensieve operatie te onderbreken daar er onderhandelingen aan de gang waren om de Nederlandse bevolking te bevoorraden van voedsel gezien er hongersnood heerste! 
Op 5 mei werd aan het Hollands front het bevel gegeven het vuur te staken.  Op 15 mei werd de onvoorwaardelijke overgave van alle Duitse troepen van kracht.  De deelname van de Brigade Piron aan de operaties in Normandië,  België en Nederland koste aan onze eenheid,  niet rekening houdend met de talrijke zwaar- en lichtgewonden,  het verlies van 5 officieren en 85 onderofficieren en soldaten.  Op 14 augustus 1945 zwaaide ik af,  ik had dan ook een speciale beschermengel!  Als jullie ooit eens op één van uw dagtrips van de “Witte Dames” Thorn bezoekt,  sta dan even stil bij het marmeren gedenkteken op de Wijngaard waarin de namen gegrift staan van 27 van onze jongens die daar hun leven lieten voor de bevrijding van Nederland. 
Ik ben fier behoord te hebben tot de “Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittanië”,  die hoewel zo weinig in aantal,  hun steentje bijgedragen hebben tot de bevrijding van ons land en van Europa.  Ik ben fier geweest te zijn,  wat men soms minachtend en smalend noemde : “Engelandvaarders”.  Onverdraagzaamheid,  racisme,  fascisme steken hier en daar weer de kop op.  Bijzonder tot de jongeren zeg ik : “Laat U niet op sleeptouw nemen door demagogen,  machtswellustelingen,  nieuwe orde predikers”.  In 1933 stemden de Duitsers een zekere Adolf “Schikkelgruber” en zijn kliek aan de macht en zie hoe het nadien met de wereld vergaan is.  Vraag het maar aan de ouderen die het overleefd hebben,  aan de talloze miljoenen gesneuvelden,  gefusilleerden,   in hun platgebombardeerde steden begraven burgers,  vrouwen en kinderen,  de in slavernij weggevoerden,  gemartelde en in ovens verbrande sukkelaars over heel de wereld,  kunt ge het niet meer vragen,  zij kunnen helaas geen antwoord meer geven. 
En dit nog,  weet ge nog,  hoe in de meidagen van 1940 de kerken bomvol zaten?  Zoals eeuwen geleden?  “Van de Noormannen,  verlos ons Heer”?  Dit inspireerde één van onze anciens tot het volgende :
Wij wenden ons tot God en Jan Soldaat.
Als hoge nood en bittere strijd ons wacht.
De nood voorbij,  het land in vredesstaat.
Vergeten wordt de Heer en Jan Soldaat veracht!
L.S.

And when God asks the question : “Who are you my man?” Then I will proudly answer : “Sir,  I am a Veteran”.
Joachim Heymans (1921-2002)
Tekst geschreven in 1992

Met dank aan Martina Heymans,  zijn dochter.